
Mijn therapiesessies halen op dit moment de Bechdeltest niet and let me tell you, I don’t like it one bit. Het vervelendste is nog dat ik het gevoel heb dat ik er 0% controle over heb.
Na heel wat jaren had ik het gevoel dat ik therapie wel zo’n beetje heb uitgespeeld. Inmiddels weet ik vaak heel goed weet wat de andere persoon in de stoel tegenover mij probeert te doen. Ik wil niet zeggen dat ik alwetend ben ofzo, maar zelden denk ik: goh, waarom vraagt hij/zij dit nu? ‘Oh, je stelt mij die wedervraag zodat ik ‘m zelf kan beantwoorden, wat effectiever is dan dat jij mij gewoon vertelt wat je denkt. Handig.’ Dat zorgt er soms voor dat ik kan anticiperen op hetgeen dat ik denk dat ze van me willen horen, – nergens loop je echt gevaar.
Mijn andere techniek is wat ik “monkey monkey underpants” noem. Ik kan amper een gesprek voeren zonder tegelijkertijd in mijn hoofd tien zijpaadjes in te slaan. Normaal houd ik dat allemaal braaf binnen, maar in sommige gevallen is het de ideale techniek om af te leiden of even te dissocieren. ‘Maar als je dan niets zeker kunt weten, behalve dat het allemaal niet uitmaakt, heeft het dan nog wel nut?’ En voor ik het weet denk ik dan aan Camus’ absurdisme en Nietzsche’s nihilisme en Kierkegaard en o, ja, ik zou nog een bundel van hem kopen, en en en.
(Waarom is het toch zo dat je uiteindelijk altijd weer bij oude mannen uitkomt? Wellicht moet ik meer lezen van vrouwelijke filosofen? Je kunt immers maar zo vaak Sylvia Plath aanhalen zonder de indruk te wekken dat je een oven van binnenuit wilt bekijken.)
Al deze dingen geven mij de illusie dat ik controle heb over deze sessies. Ik kan laten zien wat ik wil, ik begrijp wat we aan het doen zijn en heb er soms nog plezier in ook. Als ik het gevoel heb dat het toch bijna ontspoort, dan gooi ik er even een beetje standup comedy tegenaan (kots) en huf puf, ha-ha, we zitten gelukkig weer in veiligere wateren.
Maar nee, nu lukt het me niet. Die strategieën die mijn brein heeft bedacht om maar niet echt naar zichzelf te hoeven kijken? Daar prikken ze nu feilloos doorheen. En die dingen die je zorgvuldig verstopt? Ze trekken het doek zo opzij. Hoppa, weg ermee! Ze duwen op je blauwe plekken, en de ervaringen en onderwerpen die je het liefst vermijdt zetten ze in de spotlights. Ik irriteer me soms kapot, – en moet dan ook wel weer om mezelf lachen, want het is natuurlijk gewoon een spiegel; wat ik kan, kunnen zij ook.
Na de sessie van afgelopen week was ik doodop. Ik kreeg huiswerk mee voor over twee weken, waarvan ik vastbesloten was om het meteen te maken. Ik kwam er al snel achter dat het een heel stuk lastiger zou worden dan gedacht. Wat volgde waren de (inmiddels wat achterhaalde, maar ok) eerste fases van rouwverwerking: ik startte met ongeloof, gevolgd door ontkenning en ben inmiddels aanbeland bij woede.
Ik voel me al een paar dagen als een stampend kind: nee, ik wil het niet! Ik vertik het! En dan word ik pissig op mijn psycholoog, en op mezelf en dan weer op mijn psycholoog. Hoe durven ze dit van mij te vragen? Waarom denken ze dat dit nut heeft? Dit slaat toch helemaal nergens op. In de vroege uren van de ochtend woel ik in mijn dekbed en hoor ik mezelf onderhandelen, alles om maar niet voor dat tribunaal te hoeven verschijnen (onderhandelen is trouwens de volgende fase). Een echte dramaqueen.
Ik besef nu dat ik me niet meer kan verschuilen. Ik moet me bloot gaan geven, de controle laten varen en het ongemak ondergaan. Iedere vezel in mijn wezen verzet zich tegen deze monsterlijke taak. Het voelt alsof ik langzaam ieder kledingstuk van mijn lijf moet gaan peuteren, terwijl iemand me indringend zit aan te staren. Nee, veel erger nog. Alsof ik de diepste krochten van mijn ziel moet laten zien, de hoekjes die vol staan met dingen die ik wil vergeten. Dingen die ik soms niet eens aan mezelf laat zien, laat staan dat ik er woorden voor kan vinden en volzinnen van kan vormen. Ik wil mijn handen voor mijn gezicht slaan. Kijk niet! Kijk overal, behalve hier!
Om nog even terug te komen op Camus: op dit moment vereenzelvig ik me aardig met Sisyphus, de man uit de Griekse mythe, die veroordeeld is tot het duwen van een steen de berg op en deze iedere keer weer, vlak voordat hij bij de top is, naar beneden ziet rollen. Man, daar moet je toch niet aan denken. Weet je hoe vermoeiend het is om steeds hetzelfde te doen, met steeds weer hetzelfde teleurstellende resultaat? Volgens Camus is die worsteling, het duwen van de steen, op zichzelf genoeg om een zinvol leven te leiden. ‘La lutte elle-même vers les sommets suffit à remplir un cœur d’homme; il faut imaginer Sisyphe heureux.’ (One must imagine Sisyphus happy). Ja, ja, het zal wel.
Zijn theorie is wat uitgebreider dan dat en een vergelijking met mijn situatie is natuurlijk behoorlijk scheef, maar doe me een plezier en laten we even doen alsof ik de vrouwelijke Sisyphus (Sisypha?) ben. Al jaren duw ik die steen die berg op en steeds weer opnieuw zie ik de steen naar beneden rollen. Ik heb geprobeerd van de worsteling te genieten, maar echt beter ben ik er niet op geworden. Wordt het dan niet eens tijd dat ik een andere techniek probeer? Want hoewel ik nog best mee kan gaan in de illusie dat Sisyphus de tijd van zijn leven heeft, wil ik zélf die steen af en toe wel eens even kunnen loslaten.
Dus ja, ik weet het allemaal wel. Maar uuuuuugh, ik heb er zó geen zin in.
Gezien worden is een wens van velen, maar jezelf laten zien is een uiterst intieme bezigheid.
Nee, nee, nee, nee, – ik vind het allemaal maar even helemaal niets.
Geef een reactie