Ik sluit mijn laptop en blaas de kaars uit. Uit het raam zie ik de met huizen bezaaide vallei en heuvels van Oslo, met daarboven Venus en nog duizenden andere sterren. Voordat ik naar bed ga besluit ik toch nog even naar buiten te stappen, de veranda op. Waarom niet?
Terwijl de stad aan mijn voeten ligt moet ik opeens denken aan een uitzicht van tien jaar geleden. We reden over Route 76 op IJsland, langs kliffen en besneeuwde bergtoppen en door zulke smalle tunnels dat je er maar met één auto tegelijk doorheen kon rijden. Om de tien minuten zetten we de auto aan de kant. We konden er niet over uit hoe prachtig alles was.
Ik durf niet te zeggen hoeveel keer we al gestopt waren. Voor mij strekte zich een gebergte uit met daarboven het mooiste zonlicht dat ik ooit had gezien. Als ik in een hemel zou geloven, dan zou ik denken dat hij daar de aarde raakte. De wereld, mijn wereld, voelde gigantisch, daar op dat noordelijke stukje in de Atlantische Oceaan.
In de jaren die volgden kromp ik. Niet direct, en niet alles in één keer, maar geleidelijk. Steeds een beetje meer. Misschien wel het allermoeilijkst is dat het je wijsmaakt dat het je eigen schuld is. Of dat je er op z’n minst zelf iets aan zou moeten kunnen doen. Het zorgt ervoor dat je zelf blijft aanmodderen, in de loopgraven van je geest. Voordat je het doorhebt is je wereld zo klein geworden dat er enkel een donker hoekje in je psyche is overgebleven, ter grootte van een postzegel.
Ik trek het plaid wat strakker om me heen. Met mijn mond blaas ik wolkjes, terwijl ik uitkijk over de sprankelende lichtjes in het fjord. Wolkje voor wolkje leer ik mezelf weer beter kennen. Ik vertrouw mezelf zachtjes toe dat ik mij zo ontzettend heb gemist.
Ik besluit een filmpje te maken van het uitzicht. Op het allerlaatste moment draai ik de camera toch nog even om. Ik moet lachen wanneer ik mijn glimmende hoofd zie, dat ik even daarvoor riant heb ingesmeerd met vettige nachtcrème. Het maakt me niets uit. Ik ben er (nog). Ik zoek een fijn muziekje uit, schrijf er een zweverig tekstje bij en wens iedereen op Instagram een goede nacht.
Als ik even later naast het warme lichaam van mijn lief kruip voel ik de woorden bijna door mijn aderen stromen. Het is alsof mijn vingertoppen tintelen en de synapsen in mijn hersenen ontbranden als kanonschoten. Naast mij is hij diep in slaap. Ik hoor het aan zijn ademritme. Het zal een uur duren voordat mijn hoofd stopt met het formuleren van zinnen en ideeën en gedachten en verhalen – en ik hem langzaam volg.